.
QGIS heeft voor veel functies standaard snelkoppelingen. Deze worden in Menubalk beschreven. Daarnaast geeft de menu optie Extra ‣ Snelkoppelingen bewerken ... de mogelijkheid om de standaard snelkoppelingen aan te passen en nieuwe toe te voegen, voor QGIS functies die nog geen snelkoppeling hebben.
Figure Shortcuts 1:
Configuratie van snelkoppelingen is erg eenvoudig. Selecteer een actie van de lijst, selecteer [Aanpassen], [Niet gebruiken] of [Als standaard zetten]. Wanneer je tevreden bent over je configuratie, dan kun je deze opslaan als een XML file en laden in een andere QGIS installatie via dit menu.
Wanneer je hulp nodig hebt over een specifiek onderwerp, kun je in veel dialogen/menu’s op de [Help] knop drukken. De help knop in plugins die door derden zijn ontwikkeld, kunnen verwijzen naar speciaal daarvoor gemaakte webpagina’s.
QGIS zal standaard automatisch de zichtbare lagen opnieuw opbouwen, renderen, wanneer nodig. De gebeurtenissen die het verversen van het kaartbeeld starten zijn:
Toevoegen van een kaartlaag
Verschuiven of in/uitzoomen
Het wijzigen van de grootte van het QGIS programma venster
Het wijzigen van de zichtbaarheden van een laag of lagen
QGIS geeft je op een aantal manieren controle op het renderings-proces.
Met schaalafhankelijk tonen is het mogelijk om de minimum en maximum schalen in te stellen waarbij een laag zichtbaar zal zijn. Om schaalafhankelijk tonen in te stellen open de dialoog Eigenschappen door te dubbelklikken op een kaartlaag in de legenda. In het tabblad Algemeen kan men het aanvinkvakje Gebruik schaalafhankelijk tonen aanvinken en vervolgens de minimum en maximum schaalwaarden invullen waarbinnen de kaartlaag zichtbaar zal zijn.
Je kunt deze waarden achterhalen door het kaartbeeld eerst in te zoomen tot je de kaart net niet/wel wilt zien en dan de bijbehorende schaal af te lezen van de statusbalk.
Men kan op de volgende manieren meer controle krijgen over het renderen van het kaartbeeld:
Om het renderen uit te stellen, vink het aanvinkvakje (Her)teken uit in de rechteronderhoek van de statusbalk. Wanneer het aanvinkvakje (Her)teken niet is aangevinkt, zal QGIS het kaartbeeld niet opnieuw opbouwen in de gebeurtenissen die beschreven zijn in Renderen. Voorbeelden wanneer je het opnieuw opbouwen van de kaart wilt uitstellen zijn:
Na het toevoegen van veel kaartbladen wil je deze eerst van symbologie voorzien en de tekenvolgorde instellen
Na het toevoegen van een of meer grote kaartlagen wil je eerst instellen bij welke schalen deze getekend zal worden
Na het toevoegen van één of meer grote kaartlagen, wil je eerst inzoomen op een bepaald gebied voordat deze getekend wordt
Een combinatie van bovenstaande redenen
Het weer aanvinken van Render zal onmiddelijk het opnieuw opbouwen van het kaartbeeld starten.
Er is ook de mogelijkheid om het kaartbeeld niet opnieuw te tekenen na het toevoegen van nieuwe kaartlagen. Het aanvinkvak die de zichtbaarheid weergeeft van de nieuw toegevoegde kaartlaag, is dan niet aangevinkt. Om deze optie in te stellen kies de menuoptie Extra ‣ Opties ‣ en open het tabblad Rendering. Ontvink het aanvinkvak Standaard zullen nieuw toegevoegde lagen aan de kaart direct worden afgebeeld. De zichtbaarheid van elke laag die hierna wordt toegevoegd, zal standaard uit staan in de legenda.
Om het tekenen van de kaart te stoppen druk op de ESC toets. Dit zal het tekenen van de kaart onderbreken waarbij de kaart slechts gedeeltelijk getekend is. Het kan even duren voordat het tekenen stopt na het indrukken van de ESC toets.
Notitie
Het is momenteel niet mogelijk om het renderen te stoppen - dit is tijdelijk uitgeschakeld in de op Qt4 gebouwde versie aangezien dit kon leiden tot problemen als het stoppen van de applicatie.
Men kan gebruik maken van een optie om kaartgegevens al te tekenen tijdens het inlezen en opbouwen van kaartgegevens. Standaard, laat QGIS nog geen objecten van een laag zien totdat het inlezen en opbouwen van de kaartlaag is afgerond. Om kaartgegevens te tekenen tijden het lezen ervan, kies de menuoptie Extra ‣ Opties Open het tabblad. Rendering. Zet het aantal objecten alvorens de kaart te hertekenen op een geschikte waarde om tijdens het inlezen de kaart al te zien opbouwen. Wanneer de waarde op 0 staat zal de kaartlaag pas getoond worden wanneer deze volledig is opgebouwd. Het instellen van een te lage waarde zal resulteren in een traag opbouwende kaart omdat de kaart bijna continue moet worden bijgewerkt. Een voorgestelde waarde om mee te beginnen is 500.
Er zijn twee opties waarmee men de kwaliteit van het renderen kan beïnvloeden. Kies de menuoptie Extra ‣ Opties open het tabblad Rendering en vink of ontvink de volgende aanvinkvakjes.
Er zijn twee opties waarmee men de snelheid van het renderen kan beïnvloeden. Kies de menuoptie Extra ‣ Opties open het tabblad Rendering en vink of ontvink de volgende aanvinkvakjes.
Een andere optie in het menu Extra ‣ Opties ‣ Rendering is het aanvinkvak Back buffer inschakelen. Dit geeft een betere grafische performance maar dan kan men het tekenen niet onderbreken en ook niet incrementeel objecten tekenen. Wanneer deze niet is aangevinkt, kun je het Aantal objecten alvorens de kaart te hertekenen instellen, anders is deze inactief.
Gebruik de cache voor het tekenen indien mogelijk om het hertekenen te versnellen
Men kan direct beginnen te meten binnen geprojecteerde coördinatensystemen zoals het UTM of het Nederlandse RijksDriehoek stelsel. Wanneer de geladen kaartlaag echter een geografisch coördinatensysteem betreft, die gebruik maakt van lengtegraden/breedtegraden, dan zal het resultaat van gemeten lengtes en op- pervlaktes in eerste instantie onjuist zijn. Om dit op te lossen moet er eerst een meer toepasselijk coördinaten systeem ingesteld worden (zie Werken met Projecties). Alle onderdelen die gebruikt worden om te meten gebruiken dezelfde snapping opties van het digitaliseer-gereedschap. Dit is vooral handig wanneer je bestaande lijnen en vlakken van vectorlagen wilt opmeten.
Om een meetgereedschap te kiezen selecteer en kies vervolgens het gereedschap dat je wilt gebruiken.
Lijn Meten QGIS kan de directe afstand meten tussen twee punten of via een gedefiniëerde ellipsoïde oftewel de aardkromming, van gebruikt coördinaten systeem. Om dit in te stellen, kies de menuoptie Extra ‣ Opties. Open het tabblad Kaart gereedschap en kies de juiste ellipsoïde voor afstandsberekeningen. Men kan hier ook de kleur van de rubberband en de voorkeuren voor te gebruiken eenheden voor lengtematen en hoeken instellen. Met de rubberband wordt het flexibele meetlint bedoelt waarmee de afstanden kunnen worden opgemeten. Men kan nu het meetgereedschap gebruiken door te klikken in het kaartbeeld. Het menu opmeten verschijnt waarbij zowel de lengtes van de lijnsegmenten als de totale lengte wordt getoond. Gebruik de rechtermuisknop om te stoppen met meten.
Figure Measure 1:
Vlak Opmeten: Je kunt ook oppervlaktes meten. In het menu opmeten, komt dan de totale oppervlakte te staan. Ook in dit geval zal het meetgereedschap naar objecten van de geselecteerde vectorlaag proberen te snappen, tenminste wanneer voor die laag een snapping tolerantie is ingesteld. (Zie Het instellen van de Snapping Toleranties en Zoek Radius). Wanneer men nauwkeurig oppervlakte wilt opmeten, zet dan eerst voor een laag de snapping tolerantie en selecteer dan vervolgens die laag. Vervolgens kan men nu precies oppervlaktes inmeten waarbij elke muisklik naar de dichtsbijzijnde hoek of lijn van geselecteerde laag zal springen, wanneer deze zich binnen ingestelde tolerantie bevindt.
Figure Measure 2:
Hoek Opmeten: Men kan ook hoeken opmeten, selecteer Hoek Opmeten. De muisaanwijzer veranderd in een kruisje. Zet eerst twee punten de basislijn om vervolgens met het derde punt de relatieve hoek t.o.v. de basislijn op te meten. De meting wordt getoond in een popup menu.
Figure Measure 3:
De QGIS werkbalk bevat functionaliteit waarmee men objecten kan selecteren in het kaartbeeld. Om een of meerdere objecten te selecteren klik op en kies de gewenste selectiefunctie:
Om de huidige selectie van geselecteerde objecten ongedaan te maken klik op Objecten uit alle layers deselecteren.
Met Objecten Identificeren kan men zichtbare objecten op de kaart bevragen waarbij de attributen worden getoond in een resultaatvenster. Deze functie kan men via het menu selecteren Beeld ‣ Objecten Identificeren of gebruik Ctrl+Shift+I, of selecteer het icoon Objecten Identificeren in de werkbalk.
Wanneer je meerdere objecten selecteert, dan zal de guilabel:Resultaatlijst Objecten Identificeren een overzicht geven van alle geselecteerde objecten. Het eerste item in de resultaatlijst is het nummer gevolgd door de laagnaam. In een niveau daaronder bevindt zich de naam van het attribuutveld met de attribuutwaarde, vervolgens wordt alle informatie van het object getoond.
Dit venster kan via maatwerk (-formulier) worden aangepast om extra informatie te tonen, maar standaard zal deze drie soorten informatie tonen.
Acties: acties kunnen worden toegevoegd aan de resultaatlijst van de tool objecten identificeren. Wanneer men een actie selecteert zal die actie worden gestart. Standaard wordt er slechts één actie toegevoegd, de actie Het object bewerken formulier.
Afgeleid: deze bevat attribuutwaarden die is berekend of afgeleid van andere informatie. Men kan hier het coördinaat vinden waarmee is gezocht, de X- en Y-coördinaten, de oppervlakte en omtrek in kaarteenheden wanneer het een polygoon (vlak) object betreft, de lengte in kaarteenheden wanneer het een lijn betreft en het object ID.
Veld attributen: Dit is de lijst van velden met attribuutwaarden.
Figure Identify 1:
Aan de onderkant van het venster Indentificatieresultaten bevinden zich vijf knoppen met iconen:
|mActionIdentifyCollapset| Boom inklappen
Andere functionaliteit kan worden gevonden in het contextmenu van het geïdentificeerde item. Vanuit het context menu kun je bijvoorbeeld:
Object-bekijken formulier
Naar object inzoomen
Kopieer object: kopieer het hele object, geometrie en attribuutwaarden
Attribuut-waarden kopiëren: Kopieert alleen de via de rechtermuisknop geselecteerde attribuutwaarde
Kopiëren objectattributen: kopieert alleen de attribuutwaarden
Wis resultaat: Het scherm Identificatieresultaten wordt leeggemaakt
Wis highlights: De objecten die gehighlight waren op de kaart zijn niet langer gehighlight
Alles Highlighten
Highlight de laag
Activeer laag: Kies een laag die moet worden geactiveerd
Laag eigenschappen: opent het menu Laag Eigenschappen
Alles uitklappen
Alles inklappen
De kaartdecoraties van QGIS zijn het Grid, het Copyright Label, de Noordpijl en de Schaalbalk. Ze worden gebruikt om de kaart te ‘decoreren’ door kaartelementen toe te voegen.
Grid geeft de mogelijkheid om een coördinaten grid met labels toe te voegen aan het kaartbeeld.
Figure Decorations 1:
Selecteer via het menu Beeld ‣ Decoraties ‣ Grid. De dialoog opent (zie figure_decorations_1).
Activeer het aanvinkvak Grid activeren en zet de grid definities volgens de geladen lagen in het kaartbeeld.
Activeer het aanvinkvak Teken labels en stel de annotatie definities in volgens de lagen die geladen zijn in het kaartbeeld.
Klik op [Apply] om het resultaat direct te zien.
Klik op **[OK] om de dialoog te sluiten.
Copyright label plaatst een Copyright label met je eigen tekst op de kaart.
Figure Decorations 2:
Selecteer via het menu Beeld ‣ Decoraties ‣ Copyright Label. De dialoog opent (zie figure_decorations_2).
Geef de tekst die geplaatst dient te worden op de kaart. Je kunt daarbij HTML gebruiken zoals getoond in het voorbeeld.
Kies de plaatsing van het label met de keuzelijst Plaatsing .
Zorg ervoor dat het aanvinkvak Copyright Label tonen aangevinkt is.
Klik [OK].
In het voorgaande voorbeeld (standaard) plaatst QGIS het copyright symbool gevolgd door de datum rechtsonder in het kaartbeeld.
Noordpijl plaatst een simpele noordpijl op de kaart. Momenteel is er slechts 1 stijl beschikbaar. Je kunt de hoek van de noordpijl instellen of door QGIS de richting automatisch laten instellen. Wanneer er voor gekozen worden om door QGIS zelf de richting te laten bepalen, zal deze de richting zo goed mogelijk bepalen. Voor het plaatsen van de noordpijl zijn er vier opties, die overeenkomen met de vier hoeken van het kaartbeeld.
Figure Decorations 3:
Schaalbalk plaatst een eenvoudige schaalbalk op de kaart. De stijl en de plaats kan worden aangepast evenals de labels van de Schaalbalk.
Figure Decorations 4:
QGIS ondersteunt alleen het tonen van de schaalbalk in dezelfde lengteenheid als die van de kaart. Wanneer de eenheid van de lagen in meters zijn kun je niet een schaalbalk maken in feet . Zo kun je ook geen schaalbalk in meters tonen wanneer de gebruikte kaart als eenheid in graden wordt getoond.
Toevoegen van een schaalbalk:
Selecteer via het menu Beeld ‣ Decoraties ‣ Schaalbalk The dialoog opent (zie figure_decorations_4).
Kies de kleur van de balk via het kleurenpalet achter Schaalbalkkleur of laat deze op zwart staan
Zet de grootte van de schaalbalk en het label Grootte van de balk .
Zorg ervoor dat het aanvinkvak Schaalbalk gebruiken is aangevinkt.
Geef aan of de schaalbalk automatisch naar gehele getallen verspringt wanneer de kaart van grootte wijzigd door het aanvinkvak Klik automatisch naar gehele getallen tijdens het aanpassen van de grootte aan te vinken
Klik [OK].
Tip
Decoratie Instellingen
Wanneer je een QGIS project opslaat, zullen de wijzigingen die je hebt gemaakt aan Grid, Noordpijl, Schaalbalk en Copyright mee worden opgeslagen in het projectbestand en teruggezet worden bij het openen van het project.
De Tekst Annotatie functies in de werkbalk Attributen geven de mogelijkheid om een tekstballon ergens in het kaartbeeld te plaatsen. Gebruik het Tekst Annotatie gereedschap en klik ergens in het kaartbeeld.
Figure annotation 1:
Wanneer men dubbelklikt op de ballontekst heeft men verschillende mogelijkheden om deze aan te passen. Er is een tekstvak waar men de tekst mee kan aanpassen. Men kan kiezen of het de tekst verbonden is aan een kaartlokatie of dat deze steeds op dezelfde plaats blijft staan ook al verschuift men de kaart. Men kan het tekst item verplaatsen door de marker of de ballontekst naar een andere plek te slepen. De gebruikte icoontjes zijn onderdeel van het gis thema, maar worden ook in de andere thema’s gebruikt.
De Verplaats Annotatie functie wordt gebruikt om de annotatie te verplaatsen in het kaartbeeld.
De Html Annotatie functies in de werkbalk Attributen geven de mogelijkheid om de inhoud van een html bestand in een tekstballon ergens in het kaartbeeld te plaatsen. Gebruik de Html Annotatie functie en klik ergens in het kaartbeeld en voeg een pad toe naar het html bestand in de dialoog.
De SVG Annotatie functie in de werkbalk Attributen geven de mogelijkheid om een SVG symbool in een ballon ergens in het kaartbeeld te plaatsen. Gebruik de SVG Annotatie functie en klik ergens in het kaartbeeld en voeg een pad toe naar het SVG bestand in de dialoog.
Het is mogelijk om je eigen annotatie formulieren te maken en te gebruiken. De functie Formulier annotatie kan gebruikt worden om de attributen van een vector laag te tonen in een speciaal daarvoor door jezelf ontworpen formulier in de QT designer (zie figure_custom_annotation). Dit is hetzelfde formulier dat wordt gebruikt voor de identiteit tool, maar dan gebruikt als annotatie. De volgende video van Tim Sutton https://www.youtube.com/watch?v=0pDBuSbQ02o laat het gebruik ervan zien.
Figure annotation 2:
Notitie
Wanneer je de toetsencombinatie Ctrl+T gebruikt terwijl een annotatie functie actief is (verplaats annotatie, tekst annotatie, formulier annotatie), dan wisselt het tekstitem van zichtbaar naar onzichtbaar en andersom.
De Engelse term ’Spatial Bookmarks’ is vrij vertaald naar ’Favoriete plaatsen’. Je kunt met Favoriete plaatsen aangeven waar je later (vaker) terug wilt keren.
Hoe je een favoriete plaats aanmaakt:
Zoom in op een gebied naar keuze.
Selecteer de menu optie Beeld ‣ Nieuwe Favoriet ... of gebruik de snelkoppeling Ctrl-B.
Geef een beschrijvende naam waaronder je de Favoriete plaats op wilt slaan (tot 255 tekens).
Klik op Enter om de Favoriete plaats toe te voegen of [Verwijderen] om de Favoriete plaats te verwijderen.
Men kan meerdere favorieten onder dezelfde naam opslaan.
Om een Favoriet te gebruiken of te beheren, kies de menu optie Beeld ‣ Toon Favorieten. De dialoog Favoriete Plaatsen geeft de mogelijkheid om snel te springen naar die opgeslagen favoriete plaats of om een Favoriete plaats te verwijderen. Je kunt de naam of de positie van een Favoriete plaats niet wijzigen.
Vanuit de dialoog Ruimtelijke Favorieten ..., kies de favoriete plaats door deze te selecteren en druk daarna op de knop [Zoom naar]. Je kunt ook naar een Favoriete plaats springen door hierop te dubbelklikken.
Om een favoriete plaats te verwijderen vanuit de dialoog Ruimtelijke Favorieten ... selecteer de favoriet en druk op [Verwijder]. Bevestig gemaakte keuze in het vervolgschermpje door op [Ja] te drukken of maak het verwijderen alsnog ongedaan door te drukken op [Nee] .
Wanneer je de inhoud van een ander project wilt opnemen in een project kun je kiezen voor menuselection:Kaartlagen –> Kaartlagen en groepen inbedden.
De volgende dialoog maakt het inbedden van lagen vanuit een ander project mogelijk. Hier volgt een voorbeeld:
Gebruik om een ander project te selecteren van de Alaska dataset.
Selecteer het projectbestand grassland. Je kunt de inhoud van het project zien (zie figure_embed_dialog).
Druk op Ctrl en selecteer de lagen grassland en regions. Druk op [OK]. De lagen zijn nu toegevoegd in de kaartlegenda en het kaartbeeld.
Figure Nesting 1:
Alhoewel je de ingebedde kaartlagen kunt bewerken, kun je eigenschappen als Stijl en Labeling van deze lagen niet aanpassen.
Klik met de rechtermuis op de ingebedde lagen en selecteer Verwijder.