14. Module: Beoordeling¶
Gebruik uw eigen gegevens voor dit gedeelte. U zult nodig hebben:
een punt-vectorgegevensset van interessante punten (POIi’s), met namen voor de punten en meerdere categorieën
een lijn-vectorgegevensset van wegen
een polygoon-vectorgegevensset van grondgebruik (met behulp van grenzen voor eigendommen)
een afbeelding met visueel-spectrum (zoals een luchtfoto)
een DEM (te downloaden vanaf de CGIAR-CSI als u er zelf geen heeft)
14.1. Een basiskaart maken¶
Vóórdat u een gegevensanalyse doet, heeft u een basiskaart nodig, die u de resultaten van de analyse met context verschaft.
14.1.1. De puntlaag toevoegen¶
Voeg de puntlaag toe. Gebaseerd op het niveau waarop u de cursus doet, doet u alleen wat vermeld is in het toepasselijke gedeelte hieronder:
14.1.1.1. ¶
Label de punten overeenkomstig een uniek attribuut, zoals plaatsnamen. Gebruik een klein lettertype en houd de labels nauwelijks leesbaar. De informatie zou beschikbaar moeten zijn, maar zou geen hoofdonderdeel van de kaart uit moeten maken.
Classificeer de punten zelf in verschillende kleuren, gebaseerd op een categorie. Categorieën zouden, bijvoorbeeld, kunnen omvatten “toeristische bestemming”, “politiebureau” en “stadscentrum”.
14.1.1.2. ¶
Doe hetzelfde als in het gedeelte .
Classificeer de punten op belangrijkheid: hoe meer belangrijk een object is, hoe groter de punt ervan. Overschrijd echter niet de grootte 2.00 voor de punt.
Voor objecten die niet zijn geplaatst op één punt (bijvoorbeeld provinciale/regionale namen, of namen van steden op een grote schaal), wijst u in het geheel geen punt toe.
14.1.1.3. ¶
Gebruik helemaal geen puntsymbolen om de laag te symboliseren. Gebruik in plaats daarvan labels die zijn gecentreerd over de punten; de symbolen punt zelf zouden geen grootte moeten hebben.
Gebruik Data-bepaalde eigenschappen om de labels op te maken in betekenisvolle categorieën.
Voeg, indien nodig, toepasselijke kolommen toe aan de attributengegevens. Maak, als u dat doet, geen fictionele gegevens - maar, gebruik de Veldberekening om de nieuwe kolommen te vullen, gebaseerd op toepasselijk bestaande waarden in de gegevensset.
14.1.2. Voeg de lijnlaag toe¶
Voeg de laag met wegen toe en wijzig dan de symbologie daarvan. De wegen krijgen geen label.
14.1.2.1. ¶
Wijzig de symbologie van de weg naar een lichte kleur met een brede lijn. Maak het ook iets transparant.
14.1.2.2. ¶
Maak een symbool met meerdere symboollagen. Het resulterende symbool zou er als een echte weg uit moeten zien. U kunt hier een eenvoudig symbool voor gebruiken; bijvoorbeeld een zwarte lijn met een dunne witte lijn die door het midden ervan loopt. Het mag ook meer uitgewerkt zijn, maar de resulterende kaart zou er niet te druk uit moeten zien.
Als uw gegevensset een hoge dichtheid aan wegen heeft op de schaal waarop u de kaart wilt weergeven, zou u twee lagen met wegen moeten hebben: de uitgewerkte met het symbool dat op een weg lijkt en een eenvoudiger symbool voor kleinere schalen. (Gebruik schaalafhankelijke zichtbaarheid om ze uit te laten schakelen op de toepasselijke schalen.)
Alle symbolen zouden meerdere symboollagen moeten hebben. Gebruik symbolen om ze juist te laten weergeven.
14.1.2.3. ¶
Doe hetzelfde als in het gedeelte hierboven.
In aanvulling daarop zouden de wegen moeten worden geclassificeerd. Bij het gebruiken van realistische wegen-achtige symbolen, zou elk type weg een toepasselijk symbool moeten hebben; een snelweg zou bijvoorbeeld twee rijstroken in elke richting moeten hebben.
14.1.3. Voeg de polygoonlaag toe¶
Voeg de laag voor grondgebruik toe en wijzig de symbologie daarvan.
14.1.3.1. ¶
Classificeer de laag overeenkomstig het grondgebruik. Gebruik volle kleuren.
14.1.3.2. ¶
Classificeer de laag overeenkomstig het grondgebruik. Waar van toepassing, verwerk symboollagen, verschillende typen symbolen, etc. laat echter de resultaten er gematigd en uniform uitzien. Onthoud dat dit een deel is van de achtergrond!
14.1.3.3. ¶
Gebruik op regels gebaseerde classificatie om het grondgebruik in algemene categorieën te verdelen, zoals “stedelijk”, “landelijk”, “natuarreservaat”, etc.
14.1.4. Maak de raster-achtergrond¶
Maak een schaduw voor heuvels uit de DEM en gebruik die als een transparant op een geclassificeerde versie van de DEM zelf. U zou ook de plug-in Reliëf kunnen gebruiken (zoals weergegeven in de les over plug-ins).
14.1.5. Voltooien van de basiskaart¶
Maak met behulp van de genoemde bronnen een basiskaart door enkele of alle lagen te gebruiken. De kaart dient alle basisinformatie te bevatten die nodig is ter orientatie en dient visueel eenduidig en attractief te zijn.
14.2. De gegevens analyseren¶
U zoekt naar een eigendom dat voldoet aan bepaalde criteria.
U mag beslissen op basis van uw eigen criteria, die u wel moet documenteren.
Er zijn enkele richtlijnen voor deze criteria:
het doel-eigendom zou deel moeten zijn van (een) bepaalde type(n) grondgebruik
het zou binnen een bepaalde afstand van wegen moeten liggen, of worden gekruist door een weg
het zou binnen een bepaalde afstand van enige categorie van punten moeten liggen, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuis
14.2.1. / ¶
Neem rasteranalyse op in uw resultaten. Overweeg ten minste één afgeleide eigenschap van het raster,zoals het aspect of de helling ervan.
14.3. Uiteindelijke kaart¶
Gebruik de Afdruklay-out om een uiteindelijke kaart te maken, waarin uw analyseresultaten zijn verwerkt.
Neem de kaart op in een document en vul aan met extra documentatie. Wanneer de kaart visueel te druk wordt dan is het mogelijk lagen te deselecteren.
Uw kaart moet een titel en een legenda bevatten.