De Toolbox is het hoofdelement van de GUI van Processing en die welke u waarschijnlijk het meeste gaat gebruiken in uw dagelijkse werk. Het geeft de lijst met alle beschikbare algoritmen weer, gegroepeerd in verschillende blokken en het is het toegangspunt om ze uit te voeren, ofwel als één enkel proces of als een batch-proces wat verscheidene uitvoeringen behelst van hetzelfde algoritme op verschillende sets van invoer.
Figure Processing 5:
De Toolbox bevat alle beschikbare algoritmen, opgedeeld in zogenoemde Providers.
Providers kunnen worden ge(de)activeerd in het dialoogvenster Instellingen. Een label in het onderste gedeelte van Toolbox zal u eraan herinneren dat er nog inactieve providers zijn. Gebruik de koppeling in het label om het venster Opties te openen en de providers in te stellen. We zullen het dialoogvenster Instellingen later in deze handleiding bespreken.
Standaard zijn alleen providers die niet afhankelijk zijn van toepassingen van derde partijen (dat is, die welke alleen elementen van QGIS nodig hebben om te worden uitgevoerd) actief. Algoritmen die externe toepassingen nodig hebben zouden een aanvullende configuratie nodig kunnen hebben. Configureren van providers wordt in een later hoofdstuk van deze handleiding uitgelegd.
In het bovenste gedeelte van de Toolbox vindt u een tekstvak. U kunt een woord of een frase in dat tekstvak invoeren om het aantal algoritmen dat wordt weergegeven in de Toolbox te reduceren en het eenvoudiger te maken degene te vinden die u nodig heeft. Onthoud dat, terwijl u typt, het aantal algoritmen in de Toolbox wordt gereduceerd tot net diegenen die in hun namen de tekst bevatten die u heeft ingevoerd.
Als er algoritmen zijn die overenekomen met uw zoekactie maar behoren tot een provider die niet actief is, zal een aanvullend label worden weergegeven in het onderste gedeelte van Toolbox.
Figure Processing 6:
Als u klikt op de koppeling in dat label, zal de lijst met algoritmen ook die bevatten die behoren tot inactieve providers, welke in lichtgrijs zullen worden weergegeven. Ook wordt een koppeling om elke inactieve provider te activeren weergegeven.
Figure Processing 7:
Dubbelklik eenvoudigweg op de naam in de Toolbox om een algoritme uit te voeren.
Als u eenmaal hebt geklikt op de naam van het algoritme dat u wilt uitvoeren, zal een dialoogvenster, zoals dat in de afbeelding hieronder, worden weergegeven (in dit geval correspondeert het dialoogvenster met het algoritme van ‘Polygon centroids’).
Figure Processing 8:
Dit dialoogvenster wordt gebruikt om de waarden voor de invoer in te stellen die het algoritme nodig heeft om te worden uitgevoerd. Het geeft een lijst weer met waarden voor de invoer en parameters voor de configuratie die moeten worden ingesteld. Het heeft natuurlijk een andere inhoud, afhankelijk van de vereisten van het algoritme om te worden uitgevoerd, en wordt automatisch gemaakt, gebaseerd op deze vereisten.
Hoewel het aantal en type parameters afhankelijk is van de karakteristieken van het algoritme, is de structuur voor alle ongeveer hetzelfde. De parameters in de tabel kunnen van een van de volgende types zijn.
Een rasterlaag, om te selecteren uit een lijst van al dergelijke lagen die beschikbaar zijn (momenteel geopend zijn) in QGIS. De selectie bevat ook een knop aan de rechterkant om u bestandsnamen te laten selecteren die lagen vertegenwoordigen die momenteel niet geladen zijn in QGIS.
Een vectorlaag, om te selecteren uit een lijst van alle beschikbare vectorlagen in QGIS. Lagen die niet zijn geladen in QGIS kunnen ook worden geselecteerd , net als in het geval van rasterlagen, maar alleen als het algoritme geen tabelveld vereist uit de attributentabel van de laag. In dat geval kunnen alleen geopende lagen worden geselecteerd, omdat zij geopend moeten zijn om de lijst met beschikbare veldnamen op te kunen halen.
U zult een knop zien bij elke vectorlaag om te selecteren, zoals weergegeven in de afbeelding hieronder.
Figure Processing 9:
Als het algoritme er verscheidene van bevat, zult u in staat zijn er slechts één van te schakelen. Als de knop die correspondeert met een vectorinvoer wordt geschakeld, zal het algoritme iteratief worden uitgevoerd op elk van zijn objecten, in plaats van slechts één keer voor de gehele laag, net zoveel uitvoer producerend als het aantal keren dat het algoritme wordt uitgevoerd. Dit maakt het mogelijk het proces te automatiseren als alle objecten in een laag afzonderlijk moeten worden verwerkt.
Een tabel, om te selecteren uit een lijst van alle beschikbare in QGIS. Niet-ruimtelijke tabellen worden in QGIS geladen als vectorlagen en worden in feite ook als zodanig behandeld door het programma. Momenteel is de lijst van beschikbare tabellen, die u zult zien bij het uitvoeren van een algoritme dat één ervan nodig heeft, beperkt tot tabellen die afkomstig zijn uit bestanden in dBase (.dbf) of indelingen van Comma-Separated Values (.csv).
Een optie, om te kiezen uit een selectielijst met mogelijke opties.
Een numerieke waarde, die moet worden ingevoerd in een tekstvak. U zult er een knop naast vinden. Door daarop te klikken ziet u een dialoogvenster dat u in staat stelt een rekenkundige uitdrukking in te voeren, dus u het kunt gebruiken als een handige calculator. Enkele handige variabelen, die zijn gerelateerd aan de in QGIS geladen gegevens, kunnen aan uw uitdrukking worden toegevoegd, dus kunt u een waarde selecteren die is afgeleid vanéén van deze variabelen, zoals de grootte van een cel van een laag of de meest noordelijk gelegen coördinaat van een andere.
Figure Processing 10:
Een bereik, met min en max waarden die moeten worden ingevoerd in twee tekstvakken.
Een tekst-tekenreeks, om te worden ingevoerd in een tekstvak.
Een veld, om te kiezen uit de attributentabel van een vectorlaag of één enkele tabel, geselecteerd in een andere parameter.
Een coördinaten referentiesysteem. U kunt de code voor EPSG direct in het tekstvak typen, of die selecteren uit het dialoogvenster voor selectie van het CRS dat verschijnt wanneer u klikt op de knop aan de rechterkant.
Een bereik, dat moet worden ingevoerd met vier getallen die de grenzen xmin, xmax, ymin, ymax vertegenwoordigen. Klikken op de knop aan de rechterkant van de selectie voor de waarde laat een pop-upmenu verschijnen dat u twee opties geeft: selecteren van de waarde uit een laag oh het huidige bereik in het kaartvenster, of om het direct te slepen in het kaartvenster.
Figure Processing 11
Als u de eerste optie selecteert, zult u een venster zoals het volgende zien.
Figure Processing 12
Als u de tweede optie selecteert, zal het venster Parameters zichzelf verbergen, zodat u kunt klikken en slepen in het kaartvenster. Als u de geselecteerde rechthoek heeft gedefinieerd zal het dialoogvenster opnieuw verschijnen en de waarden bevatten in het tekstvak voor het bereik.
Figure Processing 13:
Een lijst met elementen (rasterlagen, vectorlagen of tabellen), om te selecteren uit de lijst van dergelijke beschikbare lagen in QGIS. Klik op de kleine knop aan de linkerkant van de overeenkomende rij om een dialoogvenster te zien, zoals het volgende, om de selectie te maken.
Figure Processing 14:
Een kleine tabel om te worden bewerkt door de gebruiker. Deze worden gebruikt om parameters te definiëren zoals tabellen voor opzoeken of samengevouwde kernen, naast andere.
Klik op de knop aan de rechterkant om de tabel te zien en de waarden ervan te bewerken.
Figure Processing 15:
Afhankelijk van het algoritme kan het aantal rijen, al dan niet, worden aangepast met de knoppen aan de rechterkant van het venster.
Naast de tab Parameters zult u ook een andere tab zien, genaamd ‘Log’. Informatie die wordt verschaft door het algoritme gedurende de uitvoering ervan wordt in deze tab weggeschreven, en stelt u in staat de uitvoering te volgen en in de gaten te houden en meer details te verkrijgen over het algoritme als het wordt uitgevoerd. Onthoud dat niet alle algoritmen informatie naar deze tab wegschrijven, en veel ervan zouden geluidloos kunnen worden uitgevoerd, zonder enige uitvoer te produceren anders dan de uitvoerbestanden.
Aan de rechterkant van het dialoogvenster ziet u een korte beschrijving van het algoritme, wat u zal helpen het doel ervan te begrijpen en de basisideeën erachter. Als een dergelijke beschrijving niet beschikbaar is zal het paneel met de beschrijving niet worden weergegeven.
Sommige algoritmen zouden een meer gedetailleerd Helpbestand kunnen hebben, wat een beschrijving zou kunnen bevatten van elke parameter die het zou kunnen gebruiken, of voorbeelden. In dat geval zult u een tab Help aantreffen in het dialoogvenster Parameters.
Algoritmen die worden uitgevoerd vanuit het framework Processing — dit is ook waar voor de meeste externe toepassingen waarvan de algoritmen hierdoor worden weergegeven – voeren geen nieuwe projectie uit op invoerlagen en gaan er van uit dat ze allemaal al in een algemeen coördinatensysteem staan en klaar zijn om te worden geanalyseerd. Wanneer u meer dan één laag gebruikt als invoerlaag voor een algoritme, vector of raster, is het aan u om er voor te zorgen dat zij allemaal in hetzelfde coördinatensysteem zijn.
Onthoud dat, wegens de directe mogelijkheden voor opnieuw projecteren van QGIS, hoewel twee lagen elkaar lijken te overlappen en overeenkomen, dat niet waar hoeft te zijn als hun originele coördinaten werden gebruikt zonder ze opnieuw te projecteren in een algemeen coördinatensysteem. Dat opnieuw projecteren zou handmatig moeten worden uitgevoerd, en dan zouden de resulterende bestanden moeten worden gebruikt als invoer voor het algoritme. Onthoud ook dat het proces van opnieuw projecteren kan worden uitgevoerd met de algoritmen die beschikbaar zijn in het framework Processing zelf.
Standaard zal het dialoogvenster Parameters een beschrijving weergeven van het CRS van elke laag, tezamen met de naam ervan, wat het eenvoudig maakt lagen te selecteren die hetzelfde CRS delen om te worden gebruikt als invoerlagen. Als u deze aanvullende informatie niet wilt zien, kunt u die functionaliteit in het dialoogvenster Opties uitschakelen, door de optie CRS-definitie van laag in selectievakken weergeven niet te selecteren.
Wanneer u probeert een algoritme uit te voeren met behulp van twee of meer lagen als invoer, waarvan de CRS-en niet overeenkomen, zal een dialoogvenster met een waarschuwing worden weergegeven.
U kunt nog steeds het algoritme uitvoeren, maar weet dat dat in de meeste gevallen verkeerde resultaten zal produceren, zoals lege lagen, omdat de invoerlagen elkaar niet overlappen.
Gegevensobjecten gegenereerd door een algoritme kunnen van één van de volgende typen zijn:
Een rasterlaag
Een vectorlaag
Een tabel
Een HTML-bestand (gebruikt voor tekst en grafische uitvoer)
Deze worden allemaal opgeslagen op schijf en de tabel met parameters zal een tekstvak bevatten die overeenkomt met elk van deze uitvoeren, waar u het kanaal voor uitvoer kunt typen om het op te slaan. Een kanaal voor uitvoer bevat de informatie die nodig is om de resulterende object ergens op te kunnen slaan. In het meest normale geval, zult u het opslaan naar een bestand, maar in het geval van vectorlagen en wanneer zij worden gegenereerd door eigen algoritmen (algoritmen die gene externe toepassingen gebruiken) kunt u ook opslaan naar een database van PostGIS of Spatialite, of naar een geheugenlaag.
Klik, om een kanaal voor uitvoer te selecteren, eenvoudigweg op de knop aan de rechterkant van het tekstvak, en u zult een klein contextmenu met de beschikbare opties zien.
In de meeste gevallen zult u willen selecteren dat u wilt opslaan naar een bestand. Als u die optie selecteert, zult u in een dialoogvenster Opslaan als worden gevraagd naar het gewenste pad om het bestand op te slaan. Ondersteunde bestandsextensies worden in de selectie voor de bestandsindeling in het dialoogvenster weergegeven, afhankelijk van het soort uitvoer en het algoritme.
De indeling van de uitvoer wordt gedefinieerd door de extensie van de bestandsnaam. De ondersteunde indelingen zijn afhankelijk van wat door het algoritme zelf wordt ondersteund. Selecteer eenvoudigweg de corresponderende bestandsextensie (of voeg die toe, als u in plaats daarvan het bestandspad direct intypt) om een indeling te selecteren. Als de extensie van het bestandspad dat u invoerde niet overeenkomt met een van de ondersteunde indelingen, zal een standaard extensie worden toegevoegd aan het bestandspad, en de bestandsindeling die correspondeert met die extensie zal worden gebruikt om de laag of de tabel op te slaan. Standaard extensies zijn: .dbf voor tabellen, .tif voor rasterlagen en .shp voor vectorlagen. Deze kunnen worden aangepast in het dialoogvenster Opties, door één van de door QGIS ondersteunde indelingen te selecteren.
Als u geen bestandsnaam invoert in het tekstvak voor de uitvoer (of de overeenkomende optie in het contextmenu selecteert) zal het resultaat worden opgeslagen als een tijdelijk bestand in de corresponderende standaard bestandsindeling en het zal worden verwijderd als u QGIS afsluit (wees u daarvan bewust als u uw project opslaat en het tijdelijke lagen bevat).
U kunt een standaard map instellen voor gegevensobjecten van uitvoer. Ga naar het dialoogvenster Opties (u kunt het openen vanuit het menu Processing), en in de groep Algemeen vindt u een parameter genaamd Map voor uitvoer. Deze map voor uitvoer wordt gebruikt als het standaard pad voor het geval dat u slechts een bestandsnaam typt, zonder pad (d.i. mynbestand.shp) bij het uitvoeren van een algoritme.
Bij het uitvoeren van een algoritme dat een vectorlaag in iteratieve modus gebruikt, wordt het ingevoerde bestandspad gebruikt als het basispad voor alle gegenereerde bestanden, die worden benoemd met behulp van de basisnaam en de toevoeging van een getal die de index van de iteratie vertegenwoordigt. De bestandsextensie (en indeling) wordt gebruikt alle op die manier gegenereerde bestanden.
Apart van rasterlagen en tabellen, genereren algoritmen ook afbeeldingen en tekst als HTML-bestanden. Deze resultaten worden weergegeven aan het einde van de uitvoering van het algoritme in een nieuw dialoogvenster. Dit dialoogvenster zal de resultaten behouden die door een algoritme zijn geproduceerd gedurende de huidige sessie, en kan op elk moment worden weergegeven via het menu Processing ‣ Resultaten bekijken in het hoofdmenu van QGIS.
Sommige externe toepassingen zouden bestanden (zonder bepaalde beperkingen voor de extensie) als uitvoer kunnen hebben, maar zij behoren niet tot de hierboven vermelde categorieën. Deze bestanden voor uitvoer zullen niet worden verwerkt door QGIS (geopend of opgenomen in het huidige project van QGIS), omdat zij meestal niet corresponderen met bestandsindelingen of elementen die worden ondersteund door QGIS. Dit is, bijvoorbeeld, het geval met bestanden van LAS, gebruikt voor de gegevens van LiDAR. De bestanden worden gemaakt maar u zult niets zien in uw nieuwe werksessie van QGIS.
Voor alle andere typen van uitvoer zult u een tekstvak vinden dat u kunt gebruiken om het algoritme te vertellen om het bestand te laden als het eenmaal is gegenereerd door het algoritme of niet. Standaard worden alle bestanden geopend.
Optionele uitvoeren worden ondersteund. Dat is, alle uitvoeren worden gemaakt. Echter, u kunt het corresponderende tekstvak deselecteren als u niet geïnteresseerd bent in een bepaalde uitvoer, wat er in essentie voor zorgt dat het zich gedraagt als een optionele uitvoer (met andere woorden: de laag wordt toch gemaakt, maar als u het tekstvak leeg laat, zal die worden opgeslagen in een tijdelijk bestand en worden verwijderd als u QGIS afsluit).
Zoals al eerder verteld geeft het menu Opties toegang tot een nieuw dialoogvenster waar u kunt configureren hoe algoritmen werken. Parameters voor configuratie zijn gestructureerd in afzonderlijke blokken die u kunt selecteren aan de linkerkant van het dialoogvenster.
Naast het hiervoor genoemde item Map voor uitvoer bevat het blok Algemeen parameters voor het instellen van de standaard weergave-stijl voor lagen voor uitvoer (dat is, lagen die zijn gegenereerd met behulp van algoritmen uit een van de GUI-componenten van het framework). Maak eenvoudigweg de stijl die wilt met behulp van QGIS, sla die op naar een bestand en voer dan het pad naar dat bestand in de instellingen in, zodat de algoritmen het kunnen gebruiken. Wanneer een laag wordt geladen door SEXTANTE en toegevoegd aan het kaartvenster van QGIS, zal die worden gerenderd in die stijl.
Stijlen voor weergave kunnen individueel worden geconfigureerd voor elk algoritme en elk van diens uitvoeren. Klik eenvoudigweg met rechts op de naam van het algoritme in de Toolbox en selecteer Weergave-stijlen voor uitvoer bewerken. U zult een dialoogvenster zien zoals hieronder wordt weergegeven.
Figure Processing 16:
Selecteer het stijlbestand (.qml) dat u wilt toepassen voor elke uitvoer en druk op [OK].
Andere parameters voor configuratie in de groep Algemeen zijn hieronder vermeld:
Gebruik bestandsnaam als laagnaam. De naam van elke resulterende laag die wordt gemaakt door een algoritme wordt gedefinieerd dor het algoritme zelf. In sommige gevallen zou een vaste naam kunnen worden gebruikt, wat betekent dat dezelfde naam voor de uitvoer wordt gebruikt,ongeacht welke laag voor de invoer wordt gebruikt. In andere gevallen zou de naam afhankelijk kunnen zijn van de naam van de invoerlaag of enkele van de parameters die worden gebruikt om het algoritme uit te voeren. Als dit keuzevak is geselecteerd zal in plaats daarvan de naam uit de naam voor het uitvoerbestand worden genomen. Onthoud dat, wanneer de uitvoer wordt opgeslagen naar een tijdelijk bestand, de bestandsnaam van dit tijdelijke bestand gewoonlijk een lange en betekenisloze is, bedoeld om botsingen met reeds bestaand bestandsnamen te vermijden.
Dialoogvenster openhouden na uitvoeren van een algoritme. Als een algoritme eenmaal de uitvoering heeft voltooid en de uitvoerlagen zijn geladen in het project van QGIS, zal het dialoogvenster Algoritme worden gesloten. Als u het geopend wilt houden (om het algoritme opnieuw uit te voeren maar met andere parameters, of om de uitvoer die is weggeschreven naar de tab Log beter te controleren), selecteer dan deze optie
Alleen geselecteerde objecten gebruiken. Als deze optie is geselecteerd zullen wanneer een vectorlaag wordt gebruikt als invoer voor een algoritme, alleen de geselecteerde objecten worden gebruikt. Als de laag geen geselecteerde objecten heeft, zullen alle objecten worden gebruikt.
Vóór-uitvoering script en Na-uitvoering script. Deze parameters verwijzen naar de scripts die zijn geschreven met behulp van de functionaliteit Scripten in Processing, en worden uitgelegd in het gedeelte dat het scripten en de console behandelt.
Apart van het blok Algemeen in het dialoogvenster Opties, zult u ook een blok vinden voor de providers van algoritmen. Elk item in dit blok bevat een item Activate dat u kunt gebruiken om algoritmen te laten verschijnen in de Toolbox of niet. Ook hebben sommige providers van algoritmen hun eigen items voor configuratie, die we later zullen uitleggen bij het behandelen van bepaalde providers van algoritmen.